Kwartliter succes en een rondje Noordkaap
In 1926 kwam Guzzi met een kwartliter racer, de {TT250}, uiteraard met een liggende cilinder, een bovenliggende nokkenas, een gewicht van slechts 105 kilo en een vermogen van 15 pk bij 6000 tpm. Dankzij voortdurende verdere ontwikkeling van de krachtbron bleef deze vierkante kwartliter (boring x slag 68 x 68 mm) tot in het begin van de jaren 50 een competitieve machine. Een prestatie die niet veel merken of modellen de fabriek in Mandello nagedaan hebben. In die jaren wonnen de Guzzi 250's talloze races, waaronder zestien Italiaanse kampioenschappen en drie van de in 1949 ingevoerde wereldtitels. Alleen al in zijn eerste volledige racejaar, 1927, haalde de kwartliter in 50 van de 62 races de eerste plaats, terwijl met een speciaal geprepareerde versie op Monza enkele wereldsnelheidsrecords werden binnengehaald. Ook van de TT250 kwamen versies voor de gewone man : de TT van 1927 tot 1929 en de verbeterde SS die van 1928 tot 1933 op het programma stond. Races winnen is goed voor de naambekendheid. maar er moeten ook motoren zijn om te verkopen. Dat wist men bij Guzzi ook wel en het modellenpalet werd behalve met de racen supersport eencilinders in 1928 uitgebreid met twee opmerkelijke machines. De eerste was de {Motocarri}, een driewielige vrachtmotor die met name in Italië zelf jarenlang razend populair was bij kleine ondernemers en overheidsdiensten.
De tweede was de GT (van Gran Turismo), die opviel door het feit dat hij over achtervering beschikte, toen op motorfietsen absoluut geen gemeengoed. De ingenieuze constructie die daarbij toegepast was en waarbij de achterbrug werd afgeveerd door een verenpakket dat horizontaal onder het motorblok was ondergebracht, gaf een voor die tijd ongekend comfort. Dat het werkte en goed ook, had Carlo's broer Giusseppe Guzzi al in 1926 bewezen door met een prototype vanuit de fabriek in Mandello naar de Noordkaap en terug te rijden (een rit die enkele jaren geleden - met dezelfde machine! - nog eens gedaan werd en waarover wij in HMR4 uitgebreid berichtten). De GT stond dan ook in Italië bij vele motorliefhebbers bekend als de {Norge} (Italiaans voor Noorwegen). In 1952 bracht de firma met de Tipo P175 voor het eerst een gewoon wegmodel kleiner dan 500 cc uit. Maar het lichte 174 cc motorfietsje viel nog door iets anders op: Guzzi koos niet voor de gebruikelijke kop-zijklepconfïguratie of het bij de lichtgewichten veel gebruikte tweetaktprincipe, maar voorzag de nieuweling van kopkleppen. In 1934 kwam er een kwartliterversie hij, de Tipo {P250} (exacte inhoud 23S cc). Met de nodige jaarlijkse vernieuwingen en wijzigingen van de standaarduitvoeringen om sport- en militaire motorfietsen te creëren, bleef Moto Guzzi tot de oorlog aan de twee basismodellen (een 500 en een 250 cc liggende eencilinder) vasthouden. In Nederland werd Guzzi in de jaren '30 geïmporteerd door de Hagenaar Karel Christiaan van Egmond, maar hoewel het weekblad 'Motor' in 1935 een zeer lovende beschrijving van de 500 Tipo {GTS} gaf (onder de kop "Clubfauteuil Comfort!") hebben we niet kunnen ontdekken dat het tot enige verkoop van betekenis kwam; Guzzi's bekendheid als wegmotor zou hier pas veel later komen.